
Geen verzekering: bestuurder aansprakelijk
Blog
Een bestuurder van een dakdekkersbedrijf wordt in een tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2025 aansprakelijk gehouden voor het ontbreken van een verzekering voor brandgevaarlijke situaties.
Feiten
De casus is eenvoudig. A was via een houdstermaatschappij (indirect) bestuurder/aandeelhouder van Dakdekkersbedrijf B. B verricht in opdracht van C dakdekkerswerkzaamheden. Er ontstaat tijdens de werkzaamheden brand. De schade aan het pand van C bedraagt ruim EUR 350.000,-. De verzekeraar keert de schade uit aan C en wenst deze schade uiteindelijk te verhalen op A als voormalig bestuurder – die zich in de tussentijd had laten vervangen door een buitenlandse rechtspersoon – en stelde dat B geen verhaal bood. Volgens de verzekeraar is er grond voor bestuurdersaansprakelijkheid. Daaraan legt de verzekeraar onder meer ten grondslag dat A als bestuurder heeft verzuimd een adequate verzekeringsdekking voor B af te sluiten. De overige grondslagen voor aansprakelijkheid die nog zijn aangevoerd door de verzekeraar (onvoldoende medewerking aan brandonderzoek en het naar voren schuiven van een gestelde fraudeur als vervangend bestuurder) blijven buiten beschouwing in dit blog.
Oordeel Rechtbank
Partijen discussiëren in rechte allereerst over de oorzaak van de brand. Dat debat is nog niet afgerond. Wel oordeelt de Rechtbank in een tussenuitspraak dat als komt vast te staan dat de oorzaak van de brand te wijten is aan B, daarmee vaststaat dat A als bestuurder aansprakelijk is jegens de verzekeraar voor de niet-verhaalbare schade.
De Rechtbank gaat allereerst in op het algemene kader voor bestuurdersaansprakelijkheid. Voor bestuurdersaansprakelijkheid van A is vereist dat A een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dat het geval is, hangt af van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (de Rechtbank verwijst naar het RCI-arrest[1]). Van een persoonlijk ernstig verwijt zal onder meer sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat A wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat een door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van B tot gevolg zou hebben dat B haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (de Rechtbank verwijst naar het Ontvanger/Roelofsen-arrest[2]).
De verzekeraar voert aan dat A een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden omdat A enkel een aansprakelijkheidsverzekering had afgesloten voor B als dakdekkersbedrijf. De betreffende verzekering bood geen dekking voor brandschade ontstaan tijdens het dakdekken.
A voert onder andere als verweer dat op hem geen zorgplicht rustte jegens de verzekeraar tot het afsluiten van een deugdelijke verzekering.
De Rechtbank pareert als eerste het zorgplichtverweer van A door te wijzen op de subrogatie van de verzekeraar op grond van artikel 7:962 BW. De vorderingen tot schadevergoeding van de verzekerde (C) op derden (A/B) gaan bij wijze van subrogatie over op de verzekeraar voor zover die de schade vergoedt. Het gaat dus niet om een zorgplicht ten opzichte van A jegens de verzekeraar, maar ten opzichte van A jegens C.
Vervolgens gaat de Rechtbank in op de vraag of A als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De Rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend onder verwijzing naar twee uitspraken van het Hof Den Bosch[3] en de Rechtbank Den Haag[4]. In de uitspraak van het Hof Den Bosch werd een bestuurder aansprakelijk gehouden voor het niet betalen van verzekeringspremies waardoor er geen dekking (meer) was voor de schade van de werknemer als gevolg van een bedrijfsongeval. In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag betreft het een bestuurdersaansprakelijkheid voor de afwezigheid van een verzekering bij de exploitatie van een klimhal.
In lijn met de genoemde uitspraken oordeelt de Rechtbank dat uit de strekking en het stelsel van de wet volgt dat indien de schade is veroorzaakt door werkzaamheden of door een beroepsfout, vermogensschade door brand wordt gedragen door de persoon of onderneming die de schade heeft veroorzaakt. Dit betekent dat de schade niet wordt gedragen door de opstalverzekeraar van de klant. Dit vormt dus het wettelijk uitgangspunt. Vervolgens concludeert de Rechtbank dat tegen deze achtergrond van een professioneel bedrijf als B dat risicovolle (want brandgevaarlijke) werkzaamheden verricht voor haar klanten, wat tot aanzienlijke schade voor die klanten kan leiden, in beginsel mag worden verwacht dat zij zorgdraagt voor een deugdelijke aansprakelijkheidsverzekering. Op deze wijze kan een voorziening wordt getroffen voor het geval het bedrijf zelf niet zou kunnen voldoen aan haar verplichting tot vergoeding van die schade.
Het was de taak van A als enig bestuurder van B om voor een dergelijke verzekering zorg te dragen, aldus de Rechtbank. De Rechtbank stelt vervolgens ook vast dat het niet ter discussie staat dat het een verzekerbaar risico betreft en dat er geen redenen waren voor A om de betreffende verzekering niet af te sluiten.
Ook wijdt de Rechtbank nog enkele overwegingen aan de rol van de assurantietussenpersoon van B. Hoewel A niet concreet heeft gesteld dat er een beroepsfout zou zijn gemaakt door de tussenpersoon, kan een dergelijk betoog A sowieso niet baten volgens de Rechtbank. Aan A behoorde immers duidelijk te zijn dat de wel afgesloten verzekering geen dekking bood voor schade als gevolg van brandgevaarlijke werkzaamheden nu dit zowel was uitgesloten in een specifieke uitsluitingsclausule als is benoemd in een brief van de verzekeraar die de tussenpersoon aan B had overhandigd. A heeft vervolgens nagelaten voor B een aanvullende verzekering af te sluiten voor de brandgevaarlijke werkzaamheden. A heeft evenmin een andere voorziening getroffen.
Conclusie
Deze uitspraak ligt in lijn met eerdere rechtspraak waarin een bestuurder aansprakelijk werd gehouden voor het ontbreken van verzekeringsdekking. De uitspraken hebben als gemene deler dat de ondernemingen zich bezighielden met risicovolle bedrijfsactiviteiten die een aanzienlijk risico op – op zichzelf genomen verzekerbare – schade inhielden. Uitgangspunt is dat deze schade voor rekening komt van de onderneming. Bestuurders dienen er voor te zorgen dat de onderneming deze schade kan (blijven) dragen. Een adequate verzekering afsluiten en de premie betalen is daarvoor bij uitstek het aangewezen instrument.
[1] HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627.
[2] HR december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen.
[3] Hof Den Bosch 13 oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3156.
[4] Rechtbank Den Haag 01 juni 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6132.
Keywords
Auteur(s)
