30 Oct 2025
blog

Strijd tussen de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten bij een unanimiteitseis wegens het ontslag van een bestuurder

Blog

De aandeelhoudersovereenkomst is een praktisch instrument om afspraken tussen aandeelhouders vast te leggen. Voor het opstellen van deze afspraken geldt in beginsel contractsvrijheid, waardoor aandeelhouders verdergaande regelingen kunnen treffen dan in de statuten mogelijk is. Dit brengt echter het risico met zich mee dat er tegenstrijdigheden kunnen ontstaan tussen de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten. In geval van een dergelijk conflict rijst de vraag: welke regeling prevaleert? De aandeelhoudersovereenkomst of de statuten? Op de beantwoording van een onderdeel van deze vraag zag het arrest Kekk/Delfino.

1. Vennootschapsrechtelijke werking van aandeelhoudersovereenkomsten

Wanneer de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten tegenstrijdig zijn, terwijl de vennootschap partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst, bevindt de vennootschap zich in een lastige positie: welk document zij ook volgt, het risico bestaat dat zij in strijd handelt met het andere: een klassiek geval van “damned if you do, damned if you don’t”. 

 

De oplossing voor dit probleem is juridisch complex en veelzijdig. Uit de uitspraak Vanka-Kawat (Rb. ’s-Gravenhage 1 augustus 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5922, r.o. 4.10) volgt dat een aandeelhouder op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) vernietiging kan vorderen van een besluit dat genomen is in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst. Dit is de vennootschapsrechtelijke (door)werking. Op dat moment is het besluit echter al genomen. Een gerechtelijke procedure biedt niet (altijd) direct een oplossing. Het kan jaren duren voor er een definitief oordeel ligt. De vraag die dan rijst, is of dit probleem kan worden voorkomen door vóór het nemen van het besluit al nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst te vorderen. Het arrest Kekk/Delfino (Hof A’dam 13 januari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:55, JOR 2015/69) beantwoordt deze vraag.

2. Feiten

In het arrest staat het voorgenomen ontslag van bestuurder Kekk B.V. (Kekk) centraal. Kekk is bestuurder en 25% aandeelhouder van Redblue IT Professionals B.V. De overige 75% van de aandelen is in handen van drie andere aandeelhouders, die eveneens bestuurders zijn.

 

De aandeelhoudersovereenkomst bepaalt dat voor het ontslag van een bestuurder unanimiteit vereist is in de algemene vergadering van aandeelhouders. In de statuten staat daarentegen dat een dergelijk besluit genomen kan worden met een twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Op grond van artikel 2:244 lid 2 BW mag geen zwaarder stemvereiste in de statuten worden opgenomen voor het ontslag van bestuurders. Dit kan verklaren waarom de aandeelhouders in deze zaak voornoemde unanimiteitseis hebben opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst.

 

Tussen Kekk en de overige bestuurders-aandeelhouders ontstaat een conflict, waardoor Kekk zijn ontslag voorziet. In rechte vordert Kekk daarom – vereenvoudigd weergegeven – nakoming van de unanimiteitseis uit de aandeelhoudersovereenkomst. Toewijzing daarvan betekent dat Kekk niet ontslagen kan worden zonder haar instemming als aandeelhouder.

3.Oordeel rechtbank en hof

De rechtbank wijst Kekks vordering toe, ondanks de afwijkende bepaling in de statuten (Rb. A’dam 16 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:193, JOR 2014/157). Volgens de rechtbank kan nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst worden gevorderd en werkt deze afspraak door in de vennootschappelijke rechtsverhouding via artikel 2:8 BW. Wel geldt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin nakoming van een dergelijke afspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 2:8 lid 2 BW), maar daarvan is in dit geval volgens de rechtbank geen sprake.

 

Het hof oordeelt anders (Hof A’dam 13 januari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:55, JOR 2015/69, r.o. 3.5 e.v.). Nakoming van de unanimiteitseis is volgens het hof op grond van artikel 2:8 lid 2 BW onaanvaardbaar en het hof wijst Kekks vordering alsnog af. Het hof stelt dat een nakomingsvordering gericht op een unanimiteitseis, terwijl driekwart van de bestuurders en aandeelhouders het ontslag wenst, snel onaanvaardbaar is met het oog op het belang van de vennootschap. De overige aandeelhouders die het ontslag wensen, zijn tevens bestuurders, waardoor een duurzame verstoring van de onderlinge verhoudingen binnen het bestuur ontstaat. Dit belemmert het goed functioneren van het bestuur en schaadt daarmee het belang van de vennootschap, aldus nog steeds het hof.

4. Onze visie

De wet bepaalt dat in de statuten geen hoger stemvereiste dan twee derde van de uitgebrachte stemmen voor het ontslag van een bestuurder mag staan (artikel 2:244 lid 2 BW). Deze bepaling beschermt aandeelhouders (en overigens ook de vennootschap) tegen de praktische onmogelijkheid om een bestuurder te ontslaan. Algemeen wordt echter aanvaard dat aandeelhouders contractueel hun samenwerking mogen structureren, zoals het hen goeddunkt. Waarom zou het dan onaanvaardbaar zijn voor aandeelhouders om nakoming te vorderen van een bepaling die afwijkt van een wettelijke beschermingsregel, wanneer zij zelf uitdrukkelijk voor die afwijking hebben gekozen?

 

Het hof beantwoordt deze vraag als volgt. De deadlock binnen het bestuur schaadt de vennootschap. Wanneer dergelijke verstoorde verhoudingen bestaan, maakt het hof een afweging: is de afstand van aandeelhouders van hun bescherming geldig, ook als dit later kan leiden tot een situatie waarin de vennootschap schade lijdt, of moet de vennootschap juist tegen deze situatie worden beschermd? Het hof kiest voor het laatste.

 

Hier valt wat voor te zeggen. Het beginsel van pacta sunt servanda is niet absoluut. Ook binnen het zuivere contractenrecht bestaat de uitzondering van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). Het voor het vennootschapsrecht geldende artikel 2:8 lid 2 BW vormt hiervan slechts een specifieke uitwerking. Dat per geval kan worden beoordeeld of een bepaling onaanvaardbaar is, is onzes inziens dan ook logisch.

 

Interessanter is de vraag of dit arrest betekent dat een unanimiteitseis die afwijkt van artikel 2:244 lid 2 BW in het algemeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het antwoord op die vraag lijkt ons ontkennend te moeten worden beantwoord. Het hof gaat bewust niet in op de vraag of de unanimiteitseis nietig is wegens strijd met de wet, hoewel dit wel was aangevoerd. Het hof hoeft deze vraag ook niet te beantwoorden, aangezien hij de vordering aldus afwijst op grond van artikel 2:8 lid 2 BW, waarvoor een afweging van de omstandigheden van het concrete geval voldoende is.

 

Tegenover nietigheid staat dat in dit soort zaken vrijwel altijd (of bijna altijd) sprake zal zijn van verstoorde verhoudingen en deze zullen onzes inziens vrijwel altijd (of bijna altijd) onaanvaardbaar zijn. Dus hebben we dan de facto niet eenzelfde resultaat, wanneer we aannemen dat een unanimiteitseis nietig is? Onzes inziens niet, omdat dat in een specifiek geval toch genuanceerder kan liggen.

 

Het hof hecht bijvoorbeeld expliciet veel waarde aan het feit dat de overige aandeelhouders tevens bestuurders zijn, waardoor ruzie tussen aandeelhouders direct een conflict binnen het bestuur veroorzaakt. Dit leidt tot een deadlock die het functioneren van het bestuur en daarmee het vennootschappelijk belang schaadt.

 

Indien zich echter een situatie voordoet waarin bijvoorbeeld drie van de vier aandeelhouders, die geen bestuursfunctie hebben, de bestuurder (die tevens aandeelhouder is) willen ontslaan, kan een andere uitkomst aan de orde zijn. In dat geval bestaat geen sprake van verstoorde verhoudingen binnen het bestuur, waardoor de dagelijkse bedrijfsvoering niet wordt belemmerd. De rechter kan in een dergelijke situatie besluiten dat aandeelhouders ‘oogsten wat zij hebben gezaaid’ en de unanimiteitseis dus gewoon moet worden nagekomen.

 

Aanvullend kan een parallel worden getrokken met de mogelijkheid binnen de B.V. om houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding uitsluitend bevoegd te maken tot de benoeming en het ontslag van (een) bepaalde bestuurder(s) (artikel 2:242 BW). Op die manier had het beoogde gevolg – dat iedere aandeelhouder een vetorecht heeft bij het ontslag van ‘zijn’ bestuurder – eveneens kunnen worden bereikt, zonder dat daarvoor een regeling in de aandeelhoudersovereenkomst was vereist.

5. Sleepercharger

Voortbouwend op de nietigheidsvraag die in Kekk/Delfino onbeantwoord is gebleven, heeft de OK in Sleepercharger een interessante overweging gegeven (Hof A’dam (OK) 15 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1386, ARO 2023/94, r.o. 3.10). Twee aandeelhouders hebben ieder hun eigen bestuurder in de raad van bestuur benoemd. Volgens de aandeelhoudersovereenkomst is voor ontslag instemming van beide aandeelhouders vereist. Wanneer de meerderheidsaandeelhouder in de algemene vergadering in strijd daarmee het ontslag doordrukt van de bestuurder die namens de minderheidsaandeelhouder plaatsneemt, oordeelt de Ondernemingskamer dat in het geval dat de unanimiteitseis in de aandeelhoudersvergadering nietig zou zijn, deze op grond van artikel 3:42 BW zou kunnen worden geconverteerd in het tweederdevereiste van artikel 2:244 lid 2 BW. In het geval van Sleepercharger bood dat uitkomst, omdat ook dan de ene bestuurder de andere niet tegen zijn zin zou kunnen ontslaan. In deze beschikking overweegt de OK langs deze lijn dat ontslag in strijd met de unanimiteitseis een grond vormt om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken.

6. Voorlopige conclusie

In haar beschikking van 15 september 2025 (ECLI:NL:GHAMS:2025:2399, r.o. 3.14) heeft de OK dus over de nietigheidsvraag geen knoop doorgehakt, maar wel overwogen dat handelen in strijd met een meerderheidseis gegronde redenen kunnen opleveren om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken.

Keywords

Aandeelhoudersovereenkomst
Arrest Kekk/Delfino
Ontslag bestuurder
Unanimiteitseis
Vennootschapsrecht

Auteur(s)

Marc van Rijswijk

Advocaat, Partner

Stonewater

LinkedIn

Marcus Schreel

Advocaat

Stonewater

LinkedIn